Stapsgewijs Onderwijs vanuit de Golden Circle van Simon Sinek; Waarom – Hoe – Wat?

consultancy

Aanbod dat past bij het jonge kind.

Waarom is de fase van ontwikkeling van ‘het jonge kind’ zo anders dan de fase van ‘het schoolkind’?

Op basis van inzichten in de hersenontwikkeling hebben onderzoekers kunnen vaststellen dat het geen zin heeft om met scholing en training van vaardigheden als lezen en schrijven te beginnen als het neurale systeem daar nog niet aan toe is, nog niet rijp voor is. Jonge kinderen ontwikkelen zich in hun eigen tempo naar variabiliteit in ontwikkeling en er is een grote diversiteit in bandbreedte binnen de ontwikkeling van kinderen onderling. De ontwikkeling verloopt sprongsgewijs en zij ontdekken de wereld spelenderwijs.

‘Daarom heeft het onderwijs aan het jonge kind een eigen opdracht (Goorhuis & Immelman, 2010), waarbij de kleuterfase gezien wordt als een ontwikkelingsstadium, dat betekenis heeft in zichzelf’.

Aan de hand van ‘De 7 bouwstenen’ (zie praktijkvoorbeeld) onderbouwen wij, auteurs van ‘Stapsgewijs onderwijs: Het kind centraal! de argumenten voor een beredeneerd aanbod aan het jonge kind.

 

Hoe ontdek ik in welke fase van ontwikkeling het jonge kind tussen 3 – 7 jaar zich bevindt?

De voorwaarden voor de ontwikkeling van kinderen is het bieden van een rijk basismilieu waarin een kind in grote mate zelfstandig actief kan zijn, een gevarieerd aanbod van hoeken waarin het duidelijk is welk type activiteiten zich daar afspeelt en waarbij het materiaal direct bereikbaar is voor het kind Laevers, Jackers, Menu & Moons (2014).

Door het bieden van een veilige uitnodigende omgeving, creëer je als leerkracht kansen en voorwaarden voor het kind om zich via spel te ontwikkelen. Spel is de drager van de ontwikkeling. Het woord ‘ontwikkeling’ verwijst naar een groeiproces. Door spel onderzoeken, ontdekken, onthouden kinderen.

Spel daagt uit tot nieuwe handelingen en is een middel om ontwikkeling tot stand te brengen en om leereffecten te optimaliseren. In het spel (vrij-, geleid, en begeleid) staan telkens de drie basisbehoeften ( Self- Determination Theory van Ryan & Deci, 2008) centraal: Het gevoel van relatie, van autonomie en het gevoel van competentie. Dit is voor de ontwikkeling van het jonge kind heel belangrijk.

 

Observeren

Om de ontwikkeling te volgen ga je observeren in verschillende spelsituaties. Op grond van je rondgang als leerkracht in de groep observeer je het begingedrag. Je kijkt en luistert, en neemt zo waar. Neem je betrokkenheid en motivatie waar dan laat je het kind in zijn spel, zie je geen betrokkenheid of zie je een gevaarlijke situatie dan pas je een interventie toe en laat je het kind in zijn spel weer begaan.

Je neemt het proces waar en de ontwikkelingsfase, in welke fase van de ontwikkelingsdomeinen bevindt het kind zich?

Je observeert volgens de observatiecyclus;

  1. waarnemen, registreren
  2. interpreteren en concluderen
  3. planmatig, beredeneerd aanbod en of handelen
  4. evalueren
  5. Een voorwaarde om goed te kunnen observeren is het kennen van de ontwikkelingsdomeinen en de opbouw in de ontwikkelingsleerlijnen om de kunnen inschatten in welke fase het kind is in zijn ontwikkelingsproces.

 

Toetsen?

Een valkuil van een standaardmeting als een toets is, dat deze subjectief is en uitgaat van het gemiddelde kind( de normgroep). We weten dat het bij het jonge kind de variabiliteit in ontwikkeling heel divers is en het kind zijn eigen ontwikkelingsproces verloopt in de verschillende ontwikkelingsdomeinen. Het is goed om naast je eigen observatiegegevens het kind te vergelijken met de normgroep volgens een observatiesysteem om te bepalen of de ontwikkeling verloopt zoals verwacht, welke bij het kind hoort, zonder er een stickertje van ‘achterstand’ op te plakken.

De verschillen, de bandbreedte in ontwikkeling, van het jonge kind is te divers om een standaardsysteem als toetsing te hanteren. Ook is gebleken uit onderzoek dat jonge kinderen niet betrouwbaar te testen zijn omdat de ontwikkeling sprongsgewijs verloopt.

 

Hoe leer ik wendbaar pedagogisch handelen in mijn onderwijssituatie aan het jonge kind?                                       

We gaan uit van het concept ‘de ontwikkelings- en leerdriehoek’ gebaseerd op de didactische driehoek. In de visie van Stapsgewijs gaan we uit van de driehoek in zijn geheel, de elementen hangen met elkaar samen en beïnvloeden elkaar.

  1. De verbinding leerkracht – kind geeft de relatie aan, de veiligheid, het vertrouwen waaruit de mogelijkheid tot competentie en autonomie zich bij het kind ontwikkelt.
  2. De verbinding leerkracht- speelontwikkelingsmateriaal/ ontwikkel- leeromgeving staat voor groeps- en klasorganisatie, hoe je als leerkracht je handelen vormgeeft in een krachtige omgeving.
  3. De totale verbinding leerkracht- kind- speel- en ontwikkelingsmateriaal heeft betrekking op de didactiek, de manier van onderwijzen. Op basis van het ontwikkelingsproces van het kind kun jij bepalen welke speel- en ontwikkelingsmaterialen en welke spelvormen je wilt gebruiken.

De drie lijnen zijn een eenheid en staan in verbinding met elkaar, verandering in de ene lijn zorgt voor verandering in de andere lijnen. Uitgangspunt is altijd het kind en zijn ontwikkelingsfase. Signaleer je verandering in het kind dan pas je de keuze van het spelmateriaal, en/ of organisatie aan. Dit noemen wij wendbaar pedagogisch handelen als leerkracht. 

Afstemmen

Je stemt met interactieve vaardigheden af op de zone van de naaste ontwikkeling, je creëert een opstapje naar de volgende stap in de ontwikkelingsfase van het kind. Het kind ervaart hulp zonder teveel ingrijpen van de leerkracht en ontdekt een eigen oplossing om iets nieuws te onderzoeken, te leren. Je neemt ondertussen de mate van aandacht waar (concentratie), de mate van het nemen van eigen initiatieven bij het kind, de mate van nieuwsgierigheid, de mate van doorzettingsvermogen en de mate van probleemoplossend vermogen ( dit zijn executieve vaardigheden).

 

Wat bied ik aan en wanneer?

Het beredeneerd aanbod, het spel met de ontwikkelingsleerlijnen.

 Elk kind doorloopt zijn eigen ontwikkelingsproces op verschillende ontwikkelingsdomeinen;

  • de sociaal- emotionele ontwikkeling
  • de zintuigelijke ontwikkeling
  • de motorische ontwikkeling
  • de taal ontwikkeling
  • de ontwikkeling van het denken.

Deze 5 ontwikkelingsdomeinen zijn wel te onderscheiden maar zijn niet te scheiden. Er is een samenhang en voortdurende wisselwerking tussen de domeinen.

Wat het kind zich op het ene ontwikkelingsdomein eigengemaakt heeft, heeft het nodig om een volgende stap te kunnen maken op een ander ontwikkelingsdomein. Het heeft geen zin om stappen over te slaan in het aanbod omdat het ene stapje in de volgende stap ‘haakt’, zoals een breiwerk. Wanneer je daar een steek laat vallen ontstaat er een gat.

Het gaat bij je aanbod niet om wanneer, volgens de kalenderleeftijd, (zoals in methodische leerlijnen wordt aangegeven) maar om wanneer is het kind volgens zijn ontwikkelingsleeftijd, toe is om het volgende stapje te ontdekken. Voor het wendbaar kunnen handelen zijn vaardigheden als interactief kunnen anticiperen, procesgericht volgen en een grondige kennis van de ontwikkelingsleerlijnen nodig. Je moet dus kunnen spelen met de ontwikkelingsleerlijnen.

Er zijn doelen die het kind via spelactiviteiten behalen, doelen zijn richtinggevend en zeker geen vinklijstjes. De doelen verstop je als leerkracht in je aanbod, voor kinderen onzichtbare doelen, voor jou een schat aan informatie die je opdoet aan de hand van je observatie in een goed georganiseerde uitnodigende omgeving.

 

Praktijkvoorbeeld: Stapsgewijs onderwijs: Het kind centraal

Ontwikkelingsleerlijn: Visuele ontwikkeling in samenhang met andere ontwikkelingsgebieden

Situatieschets:

Leerkracht Femke heeft haar lokaal voor de kerstvakantie alvast ingericht met uitnodigende hoeken en tafelgroepjes. Voor 24 kinderen heeft zij 1 groepstafel voor groep 1 en 1 groepstafel voor groep 2 en daarbij nog 6 losse tafeltjes om aan te werken of te spelen, er staat een rek met verschillende speelmatten. Zij heeft een ruime variatie aan ontwikkelingsmateriaal in de open kasten en stapelbakken met bouw en constructiematerialen.

Femke komt tegemoet aan de behoefte aan ruimte die met name het jonge kind nodig heeft in zijn grove en fijne motoriekontwikkeling. Teveel tafels in de kleutergroep belemmeren de bewegingsdrang van het kind.

Zij heeft een heterogene groep met grote diversiteit en dat vraagt ander materiaal dan een homogene groep. Het leren aan de omgeving: werkelijkheidsnabij: betekenisvol en voorstelbaar en passend bij de belevingswereld. Dit is bouwsteen 1: Kijken vanuit het neurologisch perspectief: De ontwikkeling in de hersenen moet door omgevingsstimuli geactiveerd worden om te blijven voortbestaan en zich verder te ontwikkelen.

Femke heeft voor haar eerste dag een interactieve situatie bedacht waarin zij de kinderen op hun gemak wil laten voelen met haar en de andere kinderen. Femke heeft de Self-Determination Theory in gedachten met onderscheid in drie psychologische basisbehoeften die een belangrijke rol spelen bij de intrinsieke en extrinsieke motivatie van kinderen in het onderwijs (Ryan & Deci, 2008): Eén daarvan is het gevoel van relatie (het gevoel van verbondenheid en zich gewaardeerd en gerespecteerd voelen.

Overweging Femke: Om zich te kunnen ontwikkelen is een pedagogisch klimaat noodzakelijk waarin kinderen zich emotioneel en fysiek veilig kunnen voelen. Het hoort tot de competenties van de leerkracht om hier vorm aan te geven.

Zij wil graag kunnen afstemmen op het begingedrag (de beginsituatie) van het individuele kind, een van de belangrijkste uitgangspunten binnen Stapsgewijs onderwijs: afstemmen op het begingedrag van het kind. Dit is bouwsteen 6: Het onderwijs aan het jonge kind vindt plaats in sociale interactie en stemt af op de zone van naaste ontwikkeling.  Femke heeft bedacht dat ze vooral in de gaten houdt of de kinderen zich veilig voelen – ze is tenslotte nieuw – en tegelijkertijd een inschatting van het begingedrag te maken. Ze maakt gebruik van verschillende activiteitvormen: afwisselend begeleide of geleide spelactiviteiten.

Overweging Femke: Bouwsteen 3: Spel is de drager van de ontwikkeling: Ontwikkelen = spel, ervaren, ontdekken, onderzoeken, experimenteren, creëren, oefenen = leren

Op deze manier kan ze in contact het kind leren kennen en op een ander moment ontstaan er kansen door een vrij- spel situatie te benutten om de fase van ontwikkeling te zien. In de interactieve relatie met haar of met de kinderen onderling ontdekt zij de mate van autonomie en competentie, de andere basisbehoeften ( Deci & Ryan) waarop zij vervolgens weer kan afstemmen met haar aanbod op de ontwikkeling van de kinderen. Zo komt ze tot een beredeneerd aanbod voor het kind individueel of aan een groep kinderen.

Overweging Femke: Bouwsteen 2: Stapsgewijs onderwijs gaat uit van een holistisch perspectief op ontwikkeling.  Het verloop van de ontwikkeling van jonge kinderen wordt beschouwd vanuit de samenhang tussen de verschillende ontwikkelingsdomeinen, de variabiliteit in die ontwikkeling en het zich ontwikkelen in samenhang met de omgeving. Dat vraagt een beredeneerd aanbod afgestemd op begingedrag.

 De activiteit

Femke opent haar dag met een lied terwijl de kinderen op hun stoel in de kring zitten; ‘Welkom allemaal, wat fijn dat jij er bent’, dit doet zij voortaan elke dag om de kinderen het gevoel te geven dat zij er mogen zijn, dit bevordert de sociaal- emotionele ontwikkeling in relatie met de leerkracht. Daarna vraagt ze of de kinderen vanuit de plek op hun stoel, willen kijken naar de ruimte om hen heen. Aan een aantal willekeurige kinderen vraagt Femke of zij willen vertellen wat ze zien. Dan vraagt ze aan een aantal andere kinderen; ‘Wat denk je dat je daar kunt gaan doen of wat denk je dat je daar mee kunt doen?’ Femke peilt op dit moment in de grote kring de sociaal- emotionele ontwikkeling; Wie durft er wat te vertellen? De taalontwikkeling; Hoe is de zinsopbouw, de woordenschat van een kind? De visuele ontwikkeling; heeft het kind zicht op de omgeving om zich heen? Taaldenkontwikkeling; kan het kind verwoorden wat het denkt? Zo komt zij al heel veel te weten van het begingedrag door een korte activiteit en haar wijze van vraagstelling. Vervolgens vraagt ze of de kinderen rond willen lopen om de klas te gaan bekijken van dichtbij en ze vraagt aan de kinderen van groep 2 of zij aan de kinderen van groep 1 willen uitleggen wat je kunt doen in de hoeken of met het materiaal in de kasten of de bakken. Dit is bouwsteen 4: Betrokkenheid ,motivatie en welbevinden. Van nature beschikken kinderen over een bepaalde nieuwgierigheid om kennis en vaardigheden te verwerven. Femke bevordert de individuele zelfredzaamheid en de samenwerking onderling, de sociaal -emotionele ontwikkeling in het kunnen bieden van hulp of het durven vragen van hulp. Overweging Femke: Bouwsteen 7: Scaffolding, de kinderen versterken elkaar in ontwikkeling door het bieden en vragen van hulp in spel, het beleven en samen ervaren van nieuwe mogelijkheden. Femke gaat na haar activiteit ook uit de kring en loopt observerend en luisterend rond. Na 7 minuten klapt zij in haar handen en zingt een liedje om weer in de kring te komen.

Zij vraagt gericht wat de kinderen hebben gezien; Heb jij de auto’s ontdekt? Waar heb jij die gezien? Kun je daar ook ergens anders mee spelen? En zo benoemt Femke onderdelen in haar lokaal. Dit duurt maximaal 5 minuten. Daarna wijst Femke op de dagritme kaarten en vraagt aan een kind uit groep 2 wat ze gaan doen na de kringactiviteit? Overweging Femke: Bouwsteen 5: Structurerend denken: In wederzijdse transactie grip krijgen op hun omgeving en ordening in denken. Op deze wijze legt Femke kort de nadruk op de ordening in de dag, in dit geval de ochtend. Dit geeft houvast; wat komt er eerst en wat komt erna en een bevordering van het ontwikkelen van het tijdsbegrip. Het volgende plaatje geeft aan dat ze naar buiten gaan. Femke heeft in haar klassenmanagement aandacht voor de regels en luisterhouding. Met haar aanbod in de spelsituaties zet zij tevens in op de executieve vaardigheden bij de kinderen.

De kinderen krijgen de mogelijkheid tot vrij spel en ontdekken op hun eigen wijze de mogelijkheden van de materialen in interactie met elkaar.

Dit geeft Femke de mogelijkheid om te observeren.

Uit; Stapsgewijs onderwijs; Het kind centraal! Noordhoff Uitgevers (2018).

Ineke Oenema- Mostert, Harry Janssens, Gerda Woltjer, Petra van De Kraats- Hop

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *